Op 15 maart organiseerden we samen met Bionext een kenniscafé Strokenteelt.
Gedeputeerde Jaap Bond opende de bijeenkomst met een inspirerende oproep tot een nieuwe balans in de landbouw: een keuze voor kringloop, duurzaamheid maar ook een economisch gezonde bedrijfstak. De toenemende concurrentie om grond, de achteruitgang van de bodemkwaliteit en biodiversiteit en het klimaatakkoord vragen om een nieuwe aanpak. Daarbij willen we de toonaangevende positie van de Nederlandse agrarische sector behouden. De provincie Noord-Holland zoekt die balans in haar Omgevingsvisie: transitie naar duurzaamheid, zoveel mogelijk natuurinclusief, meer verbinding stad – platteland. Voorwaarde daarvoor is een goed verdienmodel voor de agrarische ondernemers, met een eerlijke prijs. De provincie wil daarin een ondersteunende rol nemen en publiek-private samenwerking aanjagen. Gedeputeerde Bond ziet in de agrarische sector een duidelijke omslag van de mentaliteit. Daaraan draagt dit kenniscafé bij.
Dagvoorzitter Marian Blom vertelde waarom Bionext het kenniscafé met de provincie samen had georganiseerd. Bionext is de ketenorganisatie voor de biologische landbouw en voeding. De organisatie neemt deel in het Europese onderzoeksproject DiverImpacts, dat als doel heeft de voordelen van meer diversiteit in de plantaardige sector te onderzoeken en tot hun volle waarde te brengen. Die uitdaging geldt voor de hele sector, niet alleen voor de biologische. Kennis staat centraal in dit project: hoe maken we kennis werkzaam om belemmeringen voor een grotere diversiteit weg te nemen? Dit kenniscafé over strokenteelt past daarin.
Wijnand Sukkel hield daarop een inspirerende en informatieve inleiding over het hoe en (vooral) het waarom van strokenteelt. De problemen in de huidige landbouw komen uiteindelijk voor een groot deel neer op monocultuur en de gevolgen daarvan. Deze is vooral economie gedreven. Een oplossing zullen we moeten zoeken in een combinatie van agro-ecologie, technologie en kringloop-landbouw. De technologische mogelijkheden ontwikkelen zich razendsnel, en dat maakt ook economisch gezien een nieuwe aanpak mogelijk. In de kern: een optimalisatie van gemengde systemen. Basisregels: continuïteit voor biologische bestrijders, discontinuïteit voor pathogenen. Strokenteelt is een belangrijke stap in die regel. Uit onderzoek blijkt de effectiviteit en komt informatie beschikbaar om strokenteelt ook economisch rendabel aan te pakken. In combinatie met niet-kerende grondbewerking ontstaat een nog sterker model.
Presentatie Wijnand Sukkel: Strokenteelt cursus Haarlem
Na deze presentaties volgden 3 workshops, waarin deelnemers hun praktijkervaringen uitwisselden en problemen deelden. Verder komen door uitwisseling van kennis stond voorop. Hieronder staat de uitkomst hiervan beschreven.
Workshop 1: gewasopvolging, gewascombinaties, groenbemesters in de opvolging.
Dirk van Apeldoorn (WUR PAGV) leidt in. Rapporteur Marian Blom
Drie rondes met telkens dezelfde opbouw.
De drie rondes zijn kleine ontwerpsessies, waarin de telers meedenken hoe je een normale rotatie kunt overzetten naar strokenteelt. De opzet gaat uit van een 1:6 rotatie die opgeknipt wordt.
Start
- Welke gewassen zou je willen telen op je eigen bedrijf?
- Waar denk je aan bij de rotatie? Genoemd worden: afwisseling rooi- en maaigewassen, rustgewassen, saldo, bodemgezondheid, voedingsbehoefte.
- De gewassen die we kiezen zet je in een rotatie.
Tot dusver een redelijk normale puzzel.
Introductie strokenteelt
Nu voeg je de diversiteit in ruimte toe. Van blokken die roteren naar stroken naast elkaar. Omdat het erg ingrijpend is om alles in stroken te telen, werken we met gepaarde gewassen: één gewas in je rotatie wordt aan een tweede gekoppeld.
Regels:
- Zet niet naast elkaar in stroken wat in de rotatie na elkaar komt. Plagen die een seizoen overblijven hebben direct weer een nieuwe gastheer gevonden in het buurtperceel. Oplossing: hinkstapsprongteelt: sla een gewas over. In plaats van een 1:6 rotatie over zes blokken krijg je een 1:6 rotatie over drie blokken met in ieder blok twee partnergewassen.
- Ga er van uit dat je altijd een gewas moet hebben staan waarin natuurlijke vijanden kunnen blijven leven. Combineer geen gewassen met een gelijk zaai en oogsttijdstip.
- Zorg ook dat niet één van de gewassen een hele negatieve invloed op je andere gewas heeft. Bijvoorbeeld: aardappels naast een heel hoog gewas als granen of hennep of vlas kan zorgen voor minder doorwaaien, slechtere droging van het aardappelblad en een langere bladnattijd waardoor p.i. meer kans heeft zich te verspreiden. Het voordeel van de strook doe je dan weer teniet.
- Introduceer ook groenbemesters of schuif met de graangewassen in je rotatie. Dat zorgt ook voor overleving van de natuurlijke vijanden.
- Hoe smaller de strook hoe groter het effect van natuurlijke vijanden en belemmering van ziekte/plaagverspreiding. Maar hoe groter ook het risico dat een behandeling van een gewas effect heeft op het andere gewas. Dat is vooral een risico bij spuiten. Als je stroken moet spuiten; houdt rekening met het risico van residu op het partnergewas. Zorg hoe dan ook voor hele goede driftreductie.
- Houd rekening met het “buitenste rij effect”. Als je weet dat bijv. spruiten of aardappels in de buitenste rij groter worden en dat is een probleem in de sortering, plant/poot de spruiten/aardappels in de buitenste rijen dichter bij elkaar.
- Als je de grasklaver gebruikt als rijstrook voor het oogsten van het rooigewas ernaast, houdt rekening met de bouw van de machines. Stroken moet je spiegelen om heen en weer te kunnen oogsten.
In de drie sessies zijn de volgende strokencombinaties bedacht.
1.
- Nadeel van deze rotatie is in efficiëntie van stikstof bij grasklaver ui, voordeel is lage onkruid druk in ui. De groenbemester na de granen moet goed berijdbaar zijn als de suikerbiet geoogst wordt.
3.
Vragen:
- Hoe zit het met de verplichte spuitvrije zones en afstanden tot andere gewassen?
- Onderzoeksvraag: Welk effect hebben gewasbeschermingsmiddelen op natuurlijke vijanden via indirecte consumptie van het middel via hun prooi
- Hoge gewassen kunnen ertoe bijdragen dat ziekten zich minder snel verspreiden, doordat ze fysieke buffers vormen. Tegelijkertijd kunnen ze door hun hoogte een microklimaat scheppen waarin het vochtiger blijft waardoor ziekten zich juist uitbreiden. Is het mogelijk deze tegengestelde effecten verder te onderzoeken en te zien of het nadelige effect kleiner kan worden.
Workshop 2: mechanisatie, spoorbreedte, optimale strookbreedte
Begeleiding workshop: Wijnand Sukkel (WUR), Rapporteur: Laurens Nuijten (Bionext)
Wijnand Sukkel is senior onderzoeker AgroEcologie bij Wageningen University & Research, Open Teelten, met een grote staat van dienst op het gebied van innovatie van landbouwsystemen, verduurzaming van de landbouw en bodemkwaliteit.
Tijdens deze sessies is er geen aanvullende introductie geweest. Op basis van de vragen die de deelnemers hadden is in drie rondes een gesprek gevoerd aan de hand van vier richtvragen:
- Waar gaan we tegenaan lopen?
- Welke bezwaren zien jullie?
- Welke mogelijkheden zien jullie?
- Waarom kan het wel/niet?
Tijdens de verschillende deelsessies worden de onderstaande bezwaren naar voren gebracht:
- Je kunt niet meer spuiten, zowel chemisch als biologisch. Je kunt schakelen in een moderne spuitmachine, maar dan moet je extra rijden. Er zijn nu ook gangbare telers die gaan werken in strokenteelt, omdat de verwachting is dat de beschikbaarheid van insecticides terug zal lopen. Ook drift is een aandachtspunt.
- Beregenen is ook een probleem. Gewassen die naast elkaar staan hebben wat dit betreft vaak verschillende behoeften. Zeker als je gewend bent met een haspel te werken is dit lastig. Werken met een sproeiboom is veel preciezer en zuiniger.
- Bruinrot is bij beregenen met oppervlaktewater een extra probleem.
- Met kleinschaliger indeling van land is de verwachting dat onkruidbeheer meer werk gaat kosten. Men ziet niet direct oplossingen om dit met de huidige mechanisatie op te lossen.
- Plantenveredeling is decennialang gefocust op eenvormigheid van rassen in grote monoculturen. Veredeling en de eigenschappen van beschikbare rassen zijn daarmee ook een knelpunt voor gewasdiversiteit in het algemeen en strokenteelt in het bijzonder.
- Ondersteuning van de overgang is nodig, b.v. voor de desinvesteringen in het huidige machinepark zoals de kieper en de rooier. Liquiditeitsruimte is op bedrijven hiervoor zeer zelden aanwezig en de verwachte investeringskosten zijn hoog.
- Omschakeling naar strokenteelt levert in geval van een krappe rotatie in het eerste jaar (en soms ook tweede jaar) een groot verlies door gederfde inkomsten.
- Lokale versnippering maakt het lastig. 20 km rijden voor een rondje schoffelen kost op die manier meer rijtijd dan schoffeltijd.
- Door ontwikkeling richting meer grootschaligheid zijn lang niet alle machines voor elk gewas beschikbaar in geschikte strokenbreedte.
Tijdens de gesprekken werden onderstaande kennis en opgedane inzichten gedeeld:
- Strokenteelt is een andere vorm van perceel dimensionering. In plaats van 3 grote eenvormige vlaken van 4 hectare worden de drie percelen in stroken van bijvoorbeeld 3 meter breed en 200 meter lang gelegd.
- Bonte percelen met zware grond maken het extra lastig om percelen in stroken in te delen.
- Elders in de wereld (Engeland is al in de jaren ’70 b.v.) is al gewerkt met strokenteelt, daar is waarschijnlijk veel kennis te halen.
- Een van de aanwezigen heeft het afgelopen jaar een cursus bodembiologie in Duitsland gevolgd. Grote les hieruit is dat zorg voor de bodem grote effecten heeft, en strokenteelt hier goed bij aansluit.
- De samenstelling van de onkruiden verandert bij de overschakeling naar biologisch, dit maakt de kennisontwikkeling rondom strokenteelt extra complex.
- In de bovenste 12 cm zit 95% van het leven in de bodem. NKG levert r een bijdrage aan het behoud daarvan.
- Eerste inschatting is dat strokenteelt meer arbeid vergt en technisch wel wat aanpassingen aan de mechanisatie en organisatie vergt. Aanschaf GPS kost al snel 20.000 euro.
- NKG komt voorbij met kritische opmerking. Dit is niet voor alle gewassen voor alle jaren geschikt. Wijnand refereert aan een proef die sinds 2008 loopt met NKG waar geen opbrengstverschil is met KG.
- Slootkanten en wortelonkruiden geven op de Broekemahoeve geen extra problemen in KG en NKG en strokenteelt. Biologisch blijft dit wel een probleem.
- Gewascombinaties kunnen ook gemaakt worden vanuit beregeningsperspectief.
- Mengsels van groenbemesters hebben zowel boven als ondergronds meer productie.
- In China is op stroken van 1.5 m. 25% a 30% meeropbrengst.
Ten slotte komen tijdens de deelsessies de volgende vragen naar voren die meer onderzoek vergen, ketenontwikkeling vragen of juridisch moeten worden uitgezocht:
- Hoe zit het qua regelgeving betreffende zaadvermeerdering vanuit de NAK? Boeren die zaadvermeerdering doen hebben te maken met isolatie-eisen waaraan lastiger kan worden voldaan met strokenteelt.
- Wie gaat dit allemaal betalen? Op dit moment wil de supermarkt niet betalen. Zeker in eerste instantie kost het veel arbeid?
- Hoe zit dit met de schadedrempel voor gele bieten in de teelt van suikerbieten? Limiet is 3 luizen per 10 planten. Er loopt dit jaar een proef over de resultaten van strokenteelt in bieten in relatie tot deze schadedrempel.
- Hoe zit het met de verplichte aanwezigheid van een bestuurder volgens regelgeving bij geautomatiseerde machines? Op dit moment lijkt dat namelijk verplicht.
Eén punt waar kennis nodig is:
- Elke groep start met de constatering dat het veel tijd gaat kosten. Wie gaat mijn meerwerk betalen? En klopt het dat dit structureel meerwerk kost? Hoeveel kost het qua tijd om dit te gaan doen?
Eén punt dat door de groep is geleerd:
- Strokenteelt is teeltdimensionering. Teelt van meer gewassen zorgt op zich al voor meer diversiteit. Elk gewas heeft zijn eigen biodiversiteit. Biodiversiteit komt niet vanuit een bloemenstrookje van de rand. Eyeopener is dat variatie in gewassen veel brengt op gebied van biodiversiteit en opbrengstcontinuïteit.
Workshop 3 kennis, kennisvraag en kennisverspreiding
Begeleiding workshop: Rosemarie Slobbe; rapporteur: Udo Teunis (Bionext)
Rosemarie Slobbe is als projectleider verbonden aan het Clusius college en aan het kenniscentrum Natuur en leefomgeving (KCNL). Dit kenniscentrum is een netwerkorganisatie die via projecten kennis ontwikkelt, verzamelt, en verspreidt op de thema’s Ontwikkelen naar een duurzame stad en Ontwikkelen naar maatschappelijk natuurbeheer. Binnen dat tweede thema is natuurinclusieve landbouw een belangrijk aandachtspunt. Partner van het kenniscentrum zijn onderwijs, overheid, ondernemingen en maatschappelijke organisaties.
In drie rondes wordt het gesprek gevoerd aan de hand van vier richtvragen:
- Wat zijn uw drijfveren om te denken over of te beginnen met strokenteelt? Motieven voor zo’n innovatie kunnen verschillend zijn: ‘ideaal’, ‘kans’ (inspelen op ….) of ‘moeten’ (b.v. veranderende regelgeving). Dat levert verschillend omgaan met kennis op: breed zoekend en zelf nadenkend vs. smal en oplossingsgericht.
- Welke rol heeft het groen onderwijs gespeeld in uw ontwikkeling, met name bereidheid tot en klaar zijn voor innovatie? Is uw nieuwsgierigheid geprikkeld? En wat neemt u waar in het huidige groen onderwijs, b.v. bij stagiairs op het bedrijf?
- Welke rol speelt kennis nu bij bedrijfsbeslissingen over verduurzaming? Waar haalt u die kennis vandaan, en wat mist u daarbij?
- Wat verwacht u nu van het groen onderwijs? Wat moeten nieuwe instromers (bedrijfsopvolgers, werknemers) kennen en kunnen? Wat zou de kernboodschap van het groen onderwijs moeten zijn?
Motieven voor verandering <-> kennisvraag
De meeste deelnemers verkennen nog de mogelijkheden voor b.v. strokenteelt, en zijn vooral bezig met kennis verzamelen en wegen. Motieven:
- Vaak toch ‘moeten’ genoemd: vooral de verminderde beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, en verwachting van verdere beperking hiervan. Veel ondernemers zijn op zoek naar alternatieven.
- ‘Moeten’ ook: toenemende problemen met bodemverdichting en waterbeheersing: het moet echt anders. Combinatie met niet-kerende grondbewerking wordt vaak genoemd.
- ‘Moeten’: in de bollenteelt is er veel angst voor virusbesmetting, maar het aanbod middelen loopt terug. De strenge exporteisen laten heel weinig risico toe. Dit geldt ook voor pootaardappelen. Kan eigenlijk niet zonder chemie, maar moet uiteindelijk toch.
- Maar ook ‘kansen’: hier zijn mogelijkheden, daar willen we meer van weten.
- ‘Kans’: niet willen achterlopen, geen kansen missen, daarvoor tijdig de nodige kennis opdoen. Maar het gaat niet in één keer: geleidelijke innovatie.
- Daarbij worden ook beperkingen gezien, vooral meer arbeidskosten. Dat levert zoeken naar haalbare oplossingen op.
- Dus veel behoefte aan feitelijke kennis t.b.v. risicobeheersing.
- ‘Kans’ voor duurzaamheid = bedrijfscontinuïteit: het bedrijf met goede perspectieven nalaten; de volgende generatie moet het beter (kunnen) doen.
- ‘Moeten’ en ‘kans’: het teeltplan is de afgelopen tientallen jaren erg verschraald. Dat geeft allerlei problemen. Strokenteelt biedt kans voor breder teeltplan.
- ‘Ideaal’: kiezen voor minimum input van onnatuurlijke stoffen. Strokenteelt e.d. kan de tussenstap zijn van gangbaar naar biologisch.
Apart punt: probleem met pachtgrond. Afspraken over gewasopvolging zijn erg lastig bij kortdurende pacht. Dat wordt bij strokenteelt alleen maar ingewikkelder. Hoe hiermee om te gaan?
Rol groen onderwijs in eigen ontwikkeling, hoe is het nu?
In grote lijnen een duidelijk verschil tussen deelnemers met een MBO- of HBO-achtergrond.
Deelnemers met alleen MBO (MAS, groen MBO, N.B. vaak al wat langer geleden): wel veel geleerd maar weinig zelfstandig denken, nieuwsgierigheid is niet geprikkeld, weinig uitdagend om nieuwe wegen in te slaan. Dat de ondernemers toch innovatief bezig zijn, is dankzij hun eigen houding en persoonlijkheid. Een deel van de reacties is uitgesproken negatief over het genoten onderwijs. Vlaanderen: het onderwijs is erg conservatief; vernieuwingen worden traag opgepakt.
Deelnemers met HBO-achtergrond (HAS, groen HBO): wel verbredend en nieuwsgierigheid voedend. Maar minder gerichte theorie en weinig praktijk.
Deelnemers met universitaire achtergrond (heel verschillend): goed maar ook niet altijd verbredend: erg specialistisch. Maar ook: denkend vanuit uitdagingen (b.v. klimaat, erosie), gericht op oplossingen en innovaties. Ook bij de WUR wordt praktische instelling gemist.
Waarnemingen bij huidig onderwijs, vooral bij stageairs: heel verschillend:
- MBO-stageairs nu meer open, stellen vragen. ‘Ik leer veel van de stageairs’.
- Maar veel minder theoretische achtergrond en praktische vaardigheid dan vroeger.
- ‘Waardeloos’: ze komen alleen met leervragen die van school moeten, mogen geen eigen pad bewandelen, dragen niets bij aan. Kennis/vaardigheid.
- HBO nu: weinig over teelt, insteek is vooral ondernemerschap – bedrijfsvoering.
- Strokenteelt is nog nauwelijks ‘geland’ in het onderwijs.
- Maar ook voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen die wel worden opgepakt. Natuurinclusieve landbouw wordt b.v. opgepakt bij Clusius MBO in Hoorn en door het HBO in Dronten en Leeuwarden. Onderwijs speciaal voor de biologische landbouw groeit: MBO-keuzevak Biologische bedrijfsvoering in Meppel, Leeuwarden en Alkmaar, de minor Biologische landbouw in Dronten, de AD in Leeuwarden. Het onderwijs reageert wel op de vraag naar verduurzaming, kringloop-landbouw (LNV) enz…
Belang van kennis voor innovatie, waar haalt u kennis vandaan?
Alle deelnemers geven aan actief op zoek te zijn naar nieuwe kennis. Genoemd worden:
- ‘Heel veel van YouTube’: over van alles staan instructie-filmpjes online.
- Google, internet (vaakst genoemd!): b.v. onderzoeksrapporten zoeken.
- Twitter: onderzoekers volgen, oppikken wat belangrijk is/kan zijn.
- Studiegroepen: ook vaak genoemd. Vooral de studiegroepen binnen Veldleeuwerik zijn bezig met aan strokenteelt verwante thema’s, bij voorbeeld (vaak genoemd) niet-kerende grondbewerking. Vergt wel onderling vertrouwen en kennis willen en durven delen.
- Nieuwsbulletins
- Vakbladen
- Demo-dagen, bedrijfsbezoeken over en weer. De mogelijkheid om bij een collega te gaan kijken wordt erg op prijs gesteld: kunnen zien hoe het werkt.
- Experts uitnodigen, zoals adviseurs. Maar: niet alle adviseurs kennen zelf de nieuwste ontwikkelingen. ‘De info op google is vaak al verder’.
- Lastig: veel adviseurs zijn gekoppeld aan leveranciers, b.v. van gewasbeschermingsmiddelen. Advies is dan ‘gratis’. Onafhankelijkheid (scheiding teelt-advies – advies middelengebruik) zou beter zijn, maar dan moet je ervoor betalen. Studieclubs betalen vaak wel voor adviseurs/sprekers.
- Door de noodzaak tot fundamentele verandering t.g.v. beperking middelengebruik is er meer behoefte aan advies over het hele teeltsysteem i.p.v. over middelen. Adviseur moet voorop blijven lopen.
- Veel zelf proberen, niet alles in één keer willen omzetten. Zo bouw je kennis en vaardigheid op.
- Meedoen met onderzoek, b.v. van de WUR of het LBI: daar leer je zelf veel van.
- Onderzoek meer verbinden met de ondernemers en met HBO en MBO, ze kunnen van elkaar leren; kennis uit onderzoek moet makkelijk beschikbaar komen voor MBO en ondernemers.
- Brancheorganisaties zouden meer de kennisbehoefte moeten ophalen en uitwisseling organiseren. Zet verschillende ‘bloedgroepen’ (gangbaar- bio) bij elkaar: leren van elkaar.
Speciaal daarvoor bestemde kennis-sites zoals Groen Kennisnet worden niet genoemd (maar bij navraag wel bekend). Er is belangstelling voor een ‘kennisforum’ over strokenteelt, waar ook vragen kunnen worden gesteld en waar informatie kan worden uitgewisseld.
In twee groepen werd de wens uitgesproken om, als vervolg op dit kenniscafé, gezamenlijk op bezoek te gaan bij een ondernemer die al met strokenteelt bezig is, met daarna een rondleiding bij de proeftuin agro-ecologie in Lelystad.
Wat verwachten we van het groen onderwijs? Wat moet er anders?
- Kernboodschap: blijven vernieuwen, steun zoeken bij ondernemers die daarmee bezig zijn.
- Leerlingen weerbaarder maken tegen maatschappelijke kritiek. Ze moeten leren een juist beeld van de landbouw naar de maatschappij te communiceren.
- Nieuwsgierigheid prikkelen, een instelling ontwikkelen om altijd te blijven leren. Leren denken vanuit kansen.
- Theorie sneller aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen, en theorie beter verbinden met praktijk. Ook het HBO mag wel wat praktischer.
- Meer aandacht voor houding: niet negatief, open, onderzoekend.
- Meer ‘naar buiten kijken’, b.v. inspirerende ondernemers uitnodigen en/of bedrijven bezoeken.
- Ontwikkelen van omgevingsbewustzijn: niet alleen maar bezig met het primaire bedrijfsproces.